“Het voelt alsof ik geen lucht krijg. Alsof ik stik…” Er drupt een traan langs haar neus omlaag. “Ik kan bijna niet meer ademen als ik werk. Ik ren, vlieg, zorg en ren nog wat meer. Ik ben kapot.”
De tranen stromen nu alsof ze nooit meer op zullen houden met stromen. En toch, na een minuut of drie, stoppen ze vanzelf. Ze lijkt verbaasd dát het stopt. Dat had ze niet verwacht. Ze was doodsbang voor tranen. Ze durfde niet te delen hoe het écht voelde. De druk, de verantwoordelijkheid, de moeheid. Als ze daarover zou praten, zou ze overspoeld worden door verdriet, boosheid en angst en dat zou nóóit meer stoppen.
Wij vergelijken het vaak met een put waar alles ingestopt is. Wat te veel was om mee te dealen is daar veilig opgeborgen. Deksel erop en afblijven! Wat als de deksel nu ineens een klein stukje mag worden opgelicht? Schiet dan de deksel, net als in een zoveelste Die Hard-film, meters hoog de lucht in en kan de put niet meer dicht? Open riool?
Nee hoor.
De deksel kan écht heel voorzichtig een paar millimeter worden opgetild. Er mag even iets uit en als het genoeg is laat je het daar voor nu even bij. Dat heeft ze gedaan. Nu de ergste druk eraf is kan ze erom lachen. Ze mag dus even boos, bang of verdrietig zijn. Wat een verademing. En ja. Het geeft meteen weer lucht! Pfff..