Maandagochtend. Teamvergadering. Als ik binnen loop staat er meteen iemand op om er een stoel bij te pakken. De broodkruimels liggen nog op tafel. De bewoners van dit huis zijn net allemaal vertrokken richting dagbesteding, de laatste kwam ik net nog in de deuropening tegen. Als ik ga zitten plakt mijn hand vast aan een klieder pruimenpuree. Het lijkt bijna alsof iemand ermee gegooid heeft.
 
De vorige bespreking was lekker positief. Men zag een stijgende lijn en het ging behalve met Erik, waar ik speciaal voor kom, ook beter met de andere bewoners die voorheen zo bang voor hem waren. Er kwam rust, ook bij de begeleiders. Ze hadden Erik goed in beeld, wisten wat hij nodig had en wat ze deden had een positief effect. Tot gistermiddag.
 
“We weten niet wát er gebeurd is, maar we kennen ‘m niet meer terug”. Als een blad aan een boom is zijn gedrag omgeslagen. De begeleidster die hij aanvloog zit ziek thuis. Alle angst is in één klap terug. “We dachten ècht dat we hem nu kenden. Dat we weten wie hij is. Waar dit ineens vandaan komt is een raadsel.”
 
Die ochtend ging het opnieuw mis. Zijn hele ontbijt is door de lucht gevlogen. Dat verklaart het restje dat nog steeds ergens aan mijn handpalm kleeft.
 
We lopen stap voor stap de dag door, analyseren, zoeken en praten. We pakken de rapportage erbij en bekijken oude videobeelden. Het blijft onduidelijk. Totdat ik vraag hoe het eigenlijk met het team, de begeleiders en de organisatie gaat. En… ik ze vraag hoe ze zich daarbij vóelen. Ineens komen er tranen en worden er boosheid, angst, verdriet en frustratie geuit.
 
Er wordt fors bezuinigd. Het stabiele team dat jaren samenwerkte is sinds een paar weken ineens ontwricht. Er is minder bezetting omdat er een hele FTE weg moest. Degene die al dertig jaar op de groep stond is met vervroegd pensioen gegaan, en de begeleidster die zwanger was moest eerder stoppen met werken. En toen er vorige week een nieuwe bewoonster op de groep kwam die regelmatig onverwacht agressie kon laten zien zijn er twee teamleden uitgevallen. “Het is een puinhoop. We weten het niet meer.”
 
Gelukkig valt het Kwartje daarna al snel. Want zij dènken Erik dan wel zo goed te kennen… maar dan vooral met hun hoofd. Ze rationaliseren, begrijpen, maken plannen en doelen en ze verklaren zijn gedrag door het te willen snappen. Erik voelt. Hij voelt spanning. Angst, onzekerheid, paniek zelfs bij sommigen van zijn begeleiders. Omdat hij niet kan praten deelt hij wat hij ervaart middels gedrag. Hij doet. Als iets of iemand onveilig is laat hij dat zien door het letterlijk voor te doen. Hij creëert een, voor begeleiders en medebewoners, onveilige situatie.
 
“Erik kent ons misschien wel beter dan wij hem kennen”. En daarmee slaan ze de spijker precies op de kop. Hij voelt hen aan. Hij is een spiegel. Voor hen. Hij weet al dat er iets speelt voor zij het zelf überhaupt in de gaten of gehoord hebben. Dit biedt weer een nieuwe opening. De begeleiders mogen nu met zichzelf aan de slag om er voor te zorgen dat wat zíj voelen, delen en doen weer opgelijnd is. Daarmee worden zij weer veilig. Voor hem.
 
Het is mooi getuige te zijn van dit proces. Want behalve dat ze Erik dus nog niet zo goed kenden als ze dachten, bleken ze ook zichzelf nog niet zo goed te kennen. Werk aan de winkel! En gelukkig is dat nu precíes waar wij ze heel goed in kunnen begeleiden. Door een spiegel te zijn, net als Erik. We gaan ze ‘ontwapenen’. Ze mogen alle maskers laten vallen en zijn zoals ze zijn. Want dan klopt het weer; dat wat ze ervaren, delen en doen. Vechten hoeft dan niet meer. Niet meer met Erik, maar vooral ook: niet meer met zichzelf.
 
 
<3
 
Naath