Ze staat sinds een paar jaar voor de klas. Speciaal onderwijs. Ja. Speciaal is het goede woord. Natuurlijk weet ze dat die term vooral gaat over de doelgroep van de school. Maar het voelt meer en meer alsof het staat voor de school zelf. De sfeer. De manier van werken. De werkdruk.

Ze begon ooit als vrijwilliger. Een paar extra handen; altijd fijn als er weer eens iets uitgedeeld of voorbereid moest worden. Soms ook om een kind even vast te houden om weer rustig te worden. Wel altijd op een liefdevolle manier. Een paar extra ogen: handig als op het schoolplein een paar leerlingen wat nauwlettender in de gaten gehouden moesten worden. Ze vond het zo leuk dat ze een opleiding deed tot klassenassistent. En nu staat ze voor de klas. Een drukke klas, vol kinderen die om dat paar extra handen en ogen vragen.

Ze is nog geen juf. Officieel dan. Ze doet namelijk al wel alles wat de andere juffen doen. Er wordt net zoveel van haar gevraagd en verwacht. Ze voelt dat het veel is. Erg veel. Misschien op momenten wel tè veel. Ze is zelf nog aan het leren en staat fulltime voor de klas. Een klas met handenbinders. Met lastig gedrag. Soms gaat er ineens een tafel door de ruimte. Of wordt er gevochten om een hap banaan. Vasthouden gebeurt nu ook, maar anders: soms met zijn drieën tegelijk. Minder liefdevol.

Het liefst zou ze gewoon terug gaan naar hoe het was. Naar ‘Gewoon’ werken met kinderen. Lol maken, er voor ze zijn. Samen-werken en spelen. Het lukt al een tijd niet meer. Er zijn nu zoveel regels. Alles MOET. Protocollen, richtlijnen, vakkenpaketten en leerstromen. De kinderen zijn bijna bijzaak geworden. Eerst de regels, rapportage, de cijfers, en zelfs: de financiën. Het moet rendabel zijn. Betaalbaar blijven. Binnen marges vallen.

Ik vraag het haar gewoon. “Wat wil jij?” Binnen 5 seconden rolt de eerste traan over haar wang. “Ik weet het echt niet meer. Ik wil alles voor ze doen, álles… maar ik word aan alle kanten tegengewerkt en beperkt. Het lúkt gewoon niet meer zo.” Ons gesprek gaat verder. Over delen, bespreekbaar maken waar ze tegenaan loopt. En over het aangeven van haar grenzen. Ze zucht. “Ik ben zó moe.”

Ze is moe van het vechten. Met de regels, met zichzelf, met de school, met alles en iedereen om haar heen. Terwijl het enige dat ze wil is: rust, tijd, ontspanning. Zichzelf mogen, kunnen en durven zijn. Ik laat haar ervaren hoe al die dingen er altijd zijn. Ook als ze voor de klas staat. Ook als ze een rotgesprek heeft. Ook als ze moet, moet, moet… En ik zie hoe het Kwartje valt. “Is het zó simpel? En.. ik kan dat dus gewoon zelf?” Ja. Zij kan het. Iedereen kan het. En simpel is het absoluut.

Datzelfde zeg ik ook tijdens het gesprek, ongeveer een week later, met de directrice van de school. Zij blijkt tegen exact dezelfde dingen aan te lopen als de klassenassistent die voor juf mag spelen. De regels, geld, tijd… Zij weet het eigenlijk óók niet meer. Is zichzelf volledig kwijt geraakt in alle bureaucratie en het gejaag.

Nu ze beiden weten hoe het anders kan vinden en hebben ze elkaar. Om te sparren. Te delen. Samen te ‘oefenen’ zelfs. Een golf van positieve energie beweegt voelbaar door de hele school. 1 klassenassistent en 1 directrice. Veranderen samen zomaar de hele cultuur, sfeer en toekomst van de school. En daarmee die van de kinderen die er komen.

Ja. Het woord Speciaal is helemaal op zijn plek. Nu pas echt. 🙂

 

<3

Naath