Het is zo’n eigenlijk nog te vroege lentezondag. Stralend weer. Das, muts en handschoenen niet nodig. We zijn, natuurlijk, op het strand. Ik vraag haar wat ze wil doen. “Huppelen tussen de meeuwen!” is het antwoord. We rennen op de meeuwen af en zien hoe ze opvliegen. De laatste gaan schreeuwend de lucht in als we naar de toe huppelen. Ze schatert het uit. “En nu in zee!” Schoenen uit en hup, daar staan we in het, nog tenenkrommende, koude water. Ze wil springen. Haar broekspijpen worden drijfnat en ze giechelt als er ineens tóch een te hoge golf aankomt. Nat tot aan de knieën!
Daarna is het strand- en zandtijd. Er moet een tunnel komen. Van Katwijk helemáál naar… ‘Amerika!’ roept ze. Ik lach mee. Zover komen we waarschijnlijk niet, maar onze tunnel is toch al gauw 2 meter lang zonder in te storten.
Natuurlijk moeten ook de schelpjes mee in het plastic hondenpoepzakje dat nog in mijn jaszak zit. En de dode zeesterren gaan terug het golvende water in. En als laatste schrijven we onze naam nog in het zand.
Daar sta ik. Aan de rand van de zee. Met zand tot in mijn oren, natte benen en… Het kleine meisje in mij. Op het strand staat 1 naam. ‘Naath’. Het was weer even kleine Naath tijd. Ons momentje. Hoe is het met die kleine in jou? Vraag eens wat hij of zij wil! Leuk hè

?